Steken van de Orde van de Commeduur
​
De carnavalssteek is het typische hoofddeksel voor leden van een Raad van Elf en diens Prinselijke Hoogheden. De steek maakte vroeger vaak deel uit van het militaire uniform, en wordt tegenwoordig nog gedragen door de kerkbaljuw van sommige rooms-katholieke kerken. In de loop der geschiedenis droeg de Orde van de Commeduur vijf modellen van steken. Sinds 2011 draagt de Orde van de Commeduur ook een scheepje, vooral gedragen op informele (carnavals) activiteiten of vervolledigend aan de werktenue.
​
De Stadsprins is tijdens carnaval een vooraanstaand persoon en moet daarom boven zijn 'onderdanen' uitsteken. Met de 3 lange koningsfazantenveren op zijn hoed lukt dat prima. Een veer gaf al in de Middeleeuwen belangrijkheid aan. Iemand die tot ridder werd geslagen, mocht vanaf dat moment een veer (of pluim) gaan dragen.
​
In de Orde van de Commeduur dragen enkel de Aspirant-Ridders geen veren. Wanneer zij er een succesvol stagejaar hebben opzitten, worden zij tot Ridders in de Orde van de Commeduur opgenomen en verdienen zij het twee veren te dragen. Sluiten Ere-Prinsen aan bij de Orde van de Commeduur mogen zij voor hun verdienstelijkheden ten aanzien van het Sint-Truidense carnavalsgebeuren ook twee veren dragen.
​
De twee koningsfazantenveren worden links van de steek gestoken. De Opper-voorzitter wordt gekenmerkt door het dragen van een witte pels op de steek.
.png)
1e Steek. Enkel gedragen in het jaar 1970

Steek tot 1980

Steek tot 2003

Steek tot 1990

Huidige steek